Uit 't Copy van Clason

Van de lucht

‘Ik word almaar dikker.’

‘Ja dat zag ik al.’

‘Vroeger kon je zeggen dat je zwanger was. Haha.’

‘Haha.’

‘Nu niet meer.’

‘Nee, dat kan niet meer.’

‘Maar goed. Daarom ga ik niet in de sauna. Geen zin in mijn lijf. Weet je wel.’

‘Ja, dat snap ik wel.’

‘Begrijp er niets van eigenlijk.’

‘Dat je dikker wordt?’

‘Ja. Daar begrijp ik niets van.’

‘Nou…’

‘Oh ben jij nou in ene diëtiste?’

‘Nee joh.’

‘Misschien hoort dat erbij. Na je zestigste. Hoe oud ben jij ook alweer?’

’58.’

‘Ja dan komt dat nog hoor. Wacht maar af. Dan kom je aan van de lucht.’

‘Misschien ken je wat minder eten.’

‘Ja. Dat zal wel moeten. Ik kan misschien es beginnen met me gebakkies over te slaan. Misschien is elke dag een gebakje net wat veel.’

‘Ja dat zou kennen.’

‘Kunnen. Het is kunnen. Dat zou best weleens kunnen.’

28 november 2018 Er was eens

De dames van de dinsdag

Lopendebandwerk. Stap, stap, stap….almaar sneller, ritmischer. De muur komt echter niet dichterbij, ondanks de meters die passeren.

De vrouwen voor me kan ik hierdoor niet inhalen. Hun fysieke inspanning brengt ook hen geen centimeter dichter naar de muur. Naar waar dan ook. Hun fietsen blijven op dezelfde plek.

Ze zijn luidruchtig vandaag, deze vrouwen, allemaal in verschillende tinten roze gekleed. Dresscode of toeval? Ze fietsen ieder in een eigen tempo. Omdat ze ietwat gebogen zitten, kan ik hun lijven door de shirts heen zien. De een graatmager. De ander voller, ronder.

Hun leeftijd ligt tussen de 70 en 85. Dat weet ik zeker, want ze roepen hun behaalde jaren regelmatig naar elkaar: ‘Ben ik daar 75 voor geworden?’ ‘Ach broekie, wacht maar tot je 82 bent!’

Ik houd een beetje van ze. Deze dames van de dinsdag. Ze zijn er elke week en kleuren mijn ochtend hier zo rennend een stukje mooier. Roze, vandaag letterlijk.

Hun fietstocht is ten einde. Met z’n tweeën helpen ze de middelste dame om af te stappen. Ze geven haar de wandelstok aan die tegen de muur stond te wachten. Slaan de handdoek om haar schouders en lopen dan al roepend, mopperend en lachend naar de hoek van de fitnesszaal.

De dames van de dinsdag tonen me onbedoeld een toekomst met een roze randje. Rooskleurig.

Ja, ik houd een beetje van ze.

 

 

 

 

27 november 2018 Er was eens

Het elfje

Bijna struikel ik over een elfje. Ze komt tot mijn knieën en kijkt met waterige blik naar boven. Ze heeft haar mond een beetje open, zoals kinderen dat doen als ze altijd verkouden zijn, haar haar staat alle kanten op.

Ze kijkt me niet meer aan en mompelt wat in zichzelf. Of zingt ze? De jas die ze draagt is groot, ruimschoots te groot, gekocht in de hoop dat dit mensje binnenkort wat langer zal worden. Bij haar voeten staat een mand vol spullen uit deze winkel. Een opmerkelijke collectie: ansichtkaarten, inpakpapier, sokken maat 38…

Ik kijk om me heen. Waar is haar gezelschap? Niemand te zien.

Het sprookjesfiguurtje legt ondertussen de koopwaar uit de mand op de grond en pakt gekleurde elastiekjes uit het rek. Ze kijkt opnieuw naar me als ik haar vraag waar haar moeder, vader, opa of oma is.

Ik stel te veel vragen zie ik aan haar grote ogen. Ze rochelt een hoest die meer bij de wolf van Roodkapje past dan bij haar, en stopt alles terug in de mand.

‘Weg!’ gebiedt ze me. Ze wijst naar waar ik volgens haar maar het beste naartoe kan lopen. ‘Weg! Weg!’ Het klinkt niet boos of angstig. Resoluut eerder. Ze is duidelijk klaar met pottenkijkers. Ik moet lachen, maar knik in plaats daarvan braaf en vertrek.

Een gang verder staat de moederelf. Ook haar jas is vele maten te groot. Ze mompelt iets. Of zingt ze? In haar mand liggen kleine babysokjes. En een kerstmuts.

Ze kijkt me aan maar ziet me niet echt. Voordat ook zij me uit wandelen stuurt, loop ik snel verder.

Want soms heb je maar een keer een hint nodig om de boodschap te begrijpen.

23 november 2018 Er was eens

Boomtoppen

De bomen zien me hier liggen, op de matras achter in de auto.

‘We waren in Den Haag. Bij de zee. Ik zwom niet’, fluister ik tegen ze.

De bladeren en takken vervormen. Papa rijdt harder nu. Naast me ligt mijn zusje. Of ze slaapt weet ik niet. Ze ligt met haar rug naar me toe.

We zijn bijna thuis. Dat zie ik aan hoe de toppen van de bomen van links en rechts zich nu naar elkaar toe buigen, elkaar boven mijn hoofd aanraken en zo een groene bladertunnel vormen.

Wist je dat ze elkaar daar begroeten? Terwijl wij auto’s door hun tunnel rijden? Luister maar.

‘Goedenavond meneer, goedenavond mevrouw. De zon gaat bijna onder. Kijk, daar beneden. Daar komt Marianne terug van een dagje strand.’

Dag boomtoppen, ik ben bijna thuis. Ik gaap en zie het groen nu door mijn wimpers. Het is moeilijk een reis lang wakker te blijven. Maar ik rijd mee tot bijna aan de voordeur. Mama en papa denken dat ik slaap, dat zij slaapt. Ze praten zacht. Het is fijn dat ik nog wakker ben.

Als het groene hemeldek in de roze avondlucht verandert, rijden we nog een keer naar rechts. En een keer naar links.

Dag boomtoppen, mompel ik tegen de schouder van mijn vader. Hij tilt me naar boven. Ik slaap.

 

21 november 2018 Er was eens

Het verwijt

Ik denk vaak dat als ik iets negeer, dat het dan vanzelf wel weer goed komt.

Zo negeer ik al een lange tijd een almaar heviger borrelend gootsteenputje. Elke keer als ik iets omspoel of mijn handen was, pruttelt uit de onzichtbare buizen een verwijt.

‘Ja, hallo, hiero! Hier hoor je het begin van een rioolprobleem. Wat? Je negeert dat? Zeg! Een probleem had dit niet hoeven zijn als jij je aan de wijze raad had gehouden. Die raad dat je geen vetten en oliën zou doorspoelen. En wat dacht je van de koffiedrab? De rijstkorrels? De halve sperziebonen enzovoort, enzovoort?’

Ik droog mijn handen af en kijk naar het water dat langzaam verdwijnt. Een laatste vloek uit het putje, meer een boer, en het gevaar is geweken.

Voor even dan. Ik denk dat negeren niet meer helpen zal dus zoek ik behalve een ontstopper ook maar alvast het nummer op van die twee mannen die hier al vaker zijn gekomen om geld te verdienen aan mijn slechte rioolbeleid. De laatste keer was het een toiletblok. De keer daarvoor te veel vet.

De prijs kan mee- of tegenvallen. Hangt af van de opstopping, verstopping. Ze sluiten een soort stofzuiger op het systeem aan, draaien kranen open en dicht, en floep. De boel doet het weer.

Ik zet de ontstopper als dreigement naast de wasbak. Ik spoel een appel en het putje zwijgt.

Kijk. Negeren met wat hulp kan ook. Ik draai me om en neem een hap. Achter me klinkt een zachte, borrelende berisping.

Nooit te vroeg juichen. Nooit.

16 november 2018 Er was eens

Stroomstoring

‘Een tosti dan?’ Ik schud mijn hoofd. ‘Kan ook niet.’ Hij kijkt om zich heen. Nu de koelkast niet zoemt en de automatische luchtventilatie ermee is opgehouden, valt me pas op hoe stil het in huis is. Zelfs buiten leek het zo-even stiller.

Elektriciteit maakt meer geluid dan ik dacht.

‘Wat moet ik nou doen.’ Hij trekt een draadje uit zijn sok, zucht diep en slaat zijn armen troostend om zichzelf heen.

‘Hé mam! Zal ik wat voor je spelen?’ Hij staat op, schopt wat tegen een niet-bestaande bal en pakt dan zijn gitaar. Ik kruip op de bank en sla een deken om mijn schouders. Stadsverwarming is ook afhankelijk van energie. Hij speelt ‘Altijd is Kortjakje ziek’. Wel een keer of 30. Als hij klaar is, springt hij op mijn buik en slaat de deken over ons beiden heen.

We praten. Over school. Over welk nut deodorant heeft. Hij vraagt of ik me niet doodverveelde in mijn pubertijdperk zonder elektriciteit. Oh, was dat er wel toen al? We lachen en doen een woordspelletje. En we verzinnen wat heel erg is als er geen elektriciteit is. ‘Als je nu vast zit in de lift’, vindt hij, en kruipt in mijn hals. Ons praten wordt steeds trager.

We schrikken van de koffieautomaat die plotseling driftig spoelt en van een droge klik van de ventilatie. ‘Yes! Ik kan gamen!’ roept hij blij en gooit de deken van ons af. Met twee treden tegelijk rent hij naar boven. Ook mijn telefoon doet het weer, berichtjes komen met zachte piepjes binnen.

Zo’n stroomstoring is de ultieme ontwrichting van de maatschappij, dat was net al in het klein te zien na afloop van de voetbalwedstrijd. De meeste telefoons hielden ermee op en een persoon hield de van de wereld afgesneden aanwezigen op de hoogte, tot ook zijn telefoon niks meer deed. Verkeerslichten werkten niet, mensen waarschuwden elkaar. Een automatische deur werd door een paar jongens met de hand geopend en mensen deelden slokken koffie uit die ze meebrachten in een roze thermoskan.

Ontwrichting in het klein. En tegelijkertijd een beetje meer samen, zo kun je wel stellen dat geen stroom ons dichter bij een ander mens brengt.

Net als ik net dichter was bij een ander. En wat voor eentje.

Af en toe geen elektriciteit. Een uurtje of twee. Om weer te weten waar je wél energie in steken moet. Wel de liften mijden, er zijn grenzen natuurlijk.

 

 

6 november 2018 Er was eens

Twee zowaar

De ironie is dat ik nooit een bril nodig had. Ik was daar ook trots op, me bijna overal bevindend tussen de mensen met brillenglazen. Een onterechte trots natuurlijk. Hetzelfde als trots zijn op benen die onder je oksels beginnen. Of een natuurlijke krul in je haar.

Dingen die ik niet heb overigens.

Afijn. Ik was trots op mijn zicht. Mijn blik. Mijn kijk op de dingen.

En zo zie je maar.  Allemaal met een swipe naar rechts geveegd. Of links. Zo gaan dingen, zo is het leven en nog een stapje verder blijkt dat een bril niet eens meer kan helpen.

Of toch wel?

Sinds vorige week ben ik de bezitter van twee brillen. Twee zowaar! Eentje voor het scherm en voor mijn boeken. Eentje voor Netflix en meerijden in een auto.

Ik wist niet dat de diepte was verdwenen. Ik zat te wachten op wat komen ging. Onnodig. Want terwijl het wachten was begonnen, kon de opticien al lang en breed toveren met glazen.

Afijn. De ironie zou de ironie niet zijn als ook dit iets vreemds teweeg heeft gebracht. Ik loop namelijk te pronken met mijn veren. In dit geval met het glas voor mijn ogen.  Zie mij nu eens goed zien! denk ik steeds.

Sinds vorige week ontdekte ik zomaar dat iets dat ver leek toch dichtbij kan zijn.

Wonderlijk hè. Vind ik wel.

30 oktober 2018 Er was eens

De handkus

Op het perron schuifel ik met veel mensen richting de roltrap. De rij wordt smaller. We moeten de trap op en er zijn haastige reizigers die wat beginnen te duwen. Ik probeer niet te veel na te denken over deze massa mensen die nu geen kant meer op kan behalve naar boven, want dat ga ik nu bijna.

Als de oudere dame voor me nu eindelijk maar eens die stap durft te zetten…

En dat lijkt er voorlopig niet op. Ze aarzelt, ze kijkt achter zich, haar donkere ogen schieten over de hoofden. Mensen worden ongeduldig en duwen nu harder in mijn rug.

Een jongen, witte blouse, kaalgeschoren hoofd, schiet de roltrap op. In een flits pakt ze zijn arm met beide handen en neemt de stap. De jongen wankelt even door het extra gewicht. Hij houdt zich staande en kijkt verrast naar deze roltrapliftster.

De vrouw praat tegen hem in haar taal. Het klinkt verontschuldigend, gespannen en ze houdt hem nog steeds vast. Met zijn linkerhand haalt hij haar handen van zijn bovenarm. Maar hij laat haar niet los. Hij zegt iets tegen haar. Ze wrijft over haar ogen.

Bijna zijn we boven en de jongen houdt nog steeds haar hand vast. Hij helpt haar de stap te nemen als we van de roltrap moeten.

Ze nemen een pas naar de zijkant waar de vrouw haar vrije hand op zijn wang legt. De jongen brengt de ander naar zijn lippen en kust de rug van haar hand.

Ze is niet verbaasd. De handkus lijkt gepast. Bijna alsof ze niet anders is gewend. Hij laat haar los en ze gaan ieder een eigen kant op.

Heel even kijkt hij nog over zijn schouder. Ze ziet het niet.

26 oktober 2018 Er was eens

Prima

Links van het scherm kijkt zij naar mij zoals alleen een tweejarige kan kijken. Een onbedoelde selfie is het. Haar eerste. Nu bijna 14 jaar terug. Ik heb de foto een paar maanden geleden naast het scherm neergezet. Omdat ze me laat lachen. En nog beter: alles laat relativeren. Haar blik is ongeëvenaard.

Gisteren belde de nu 15-jarige me uit Italië op. Op de achtergrond de giebelende stemmen van meisjes van 15, 16 jaar oud. ‘We zitten op een pleintje en eten een ijsje.’ De verkleinwoorden maken het wat makkelijker allemaal. Zij daar op al die kilometers afstand.

Want wat een fabel is dat. De navelstreng wordt fysiek doorgeknipt, maar is er nog steeds. Ja, de rek is groter. Ze kan nu al helemaal in haar eentje met een bus mee. Zelfs het land uit. Overdag voelt het prima, zo’n puber op reis en verhalen verzamelend voor later. In de nacht voel ik echter de leegte van mijn maag, mijn buik. Net zoals ik dat na de bevalling heb ervaren.

Nooit heb ik geweten dat je meerdere keren bevalt van hetzelfde kind.

‘We gaan op tijd terug naar het hotel hoor, mevrouw!’ riepen haar vriendinnen. Het klonk alsof ze rondjes om haar heen renden. Gelach. Gefluister. En haar droge commentaar: ‘Mijn moeder antwoordt ‘OK! Die vindt het allemaal prima!’

Vandaag gaat de jongste op brugklaskamp. Dichterbij dan Italië.

Prima, vind ik het. Hij daar, zij daar en ik hier.

Prima. Allemaal.

 

15 oktober 2018 Er was eens

Ongezien

‘Ik zag je wel kijken hoor!’

‘Eh.. ik keek niet.’

‘Hahahaha…’

‘Ik begrijp niet waarom je lacht.’

‘Haha..’

‘Echt niet!’

‘Ha..’

‘…’

‘…’

‘Ik keek niet.’

‘Wat jij wilt.’

‘Dat je weet dat ik niet keek, dát wil ik.’

‘Oh. Nou, je keek niet.’

‘Dat zeg je maar.’

‘Je keek niet en zag het niet.’

‘Ja. En nu moet je er anders bij kijken als je dat zegt.’

‘Je keek niet en zag het niet…Zo beter?’

‘Mmm.’

‘Wel jammer.’

‘Wat?’

‘Het was heel grappig namelijk.’

‘Wat?!’

‘Dat waar je niet naar keek en niet zag.’

‘Oh.’

‘Ja. Heel grappig. Jammer hoor.’

29 september 2018 Er was eens