Uit 't Copy van Clason

Onopgemerkt en denkbeeldig

‘Ik weet t ook niet’, prevelt hij tegen de rand, daar waar het gras stopt en de betontegels beginnen. Hij zakt door zijn knieën, fluistert en haalt zijn schouders op. Hij lijkt te luisteren, het is iets grappigs want hij grinnikt zachtjes.

‘Jelle!’ De jongen kijkt om. Een man roept, wenkt. Hij staat op de eerste rang, de man, de wedstrijd begon nog maar net. Jelle mompelt iets tegen de persoon die ik helaas niet kan waarnemen. Hij komt overeind en slentert duidelijk met tegenzin naar de man.

‘Ik wilde bloempjes plukken’, vertelt hij. De man knikt afwezig en houdt hem bij beide schouders vast zodat Jelle enkel nog naar het voetbal kan kijken.

Een doelpunt en de man juicht. Nu de handen van zijn schouders af zijn, piept Jelle er meteen weer tussenuit.

‘Sorry’, fluistert hij naar zijn vriend die onopgemerkt en denkbeeldig naast mij is komen staan. ‘Moest even weg.’ Hij babbelt heel zachtjes. Luistert. En plukt ondertussen januarimadeliefjes.

De man kijkt om en roept hem nogmaals, ongeduldiger dit keer. Jelle steekt zijn hand op, ja, ja, hij heeft t gehoord. De man kijkt weer richting het veld. Ook hij praat zacht voor zich uit. Zijn woorden verdwijnen, net als die van zijn zoon, in het luchtledige.

Of niet? De man glimlacht zacht en knikt. Hij werd gehoord.

Was ik het bijna vergeten: onzichtbare vrienden zijn overal.

28 januari 2018 Er was eens

Botweg

‘Waar denk je dat dit in je lichaam zit?’ Het meisje houdt het bot voor zijn neus. Hij kijkt even, haalt dan zijn schouders op. ‘Dit is het bot uit je scheenbeen’, leert ze hem. Ze houdt het witte ding voor haar onderbeen. ‘Daar.’

De eigenaar van het uitwendige bot was duidelijk groter dan zij is.

‘En dit?’ Hij houdt een ander onderdeel omhoog. Ze bloost en kijkt op een blaadje. ‘Ik moet even spieken’, legt ze uit. Met haar ringvinger stopt ze een lok achter haar oor. ‘Oh, dat is een bot uit je dij.’ Ze laat niet zien waar zich dat in haar lichaam bevindt. Iedereen weet zijn of haar dijbeen te vinden, moet ze denken.

Hij knikt ernstig. ‘Heb jij dit mens vermoord?’ vraagt hij dan. Ze roloogt. ‘Zeg, ik doe dit heel serieus hè!’ Ze lijkt haar lach in te houden. Ook hij glimlacht zonder het te laten zien.

‘Je kunt daar bij die tafel allerlei dingen weer terug in een leeg lichaam stoppen’, vertelt ze. Ingewanden, hart en zo. Dat vind je misschien leuker.’ Hij knikt nogmaals. Ze zucht en staart wat over hem heen. ‘Volgend jaar ga ik naar Havo 2’, zegt ze. Het is een losse mededeling. Niet speciaal aan hem of iemand anders gericht. Hij haalt zijn schouders op. ‘Ok. Fijn voor je’, zegt hij botweg.

Ze knikt. Haar haarlok hangt weer voor haar ogen.

18 januari 2018 Er was eens

Staartje

Ze staat heel dicht op me. Ik doe een stap naar achteren maar dat is niet de bedoeling. Opnieuw kruipt ze zowat tegen me aan. Ze buigt haar hoofd naar mijn hoofd en fluistert: ‘U weet het niet. Maar u loopt voor gek.’

Ik kijk haar verbaasd aan en probeer tegelijkertijd een stap naar achteren te zetten. De muur staat in de weg.

‘Ja. Ik had u zo door kunnen laten lopen, maar ik zou het ook fijn vinden als iemand me vertelt dat ik voor gek loop.’ Ze knikt vol overgave en wijst halvelings naar beneden, richting mijn benen. Met mijn ogen volg ik haar gekromde vinger.

Sleep ik een lang lint toiletpapier mee? Ben ik uit mijn broek gescheurd? Vlekken op beschamende plekken? Ik bloos zonder te weten waarom.

‘Ziet u, iedereen die achter u loopt, ziet een sjaal tussen uw benen uitpiepen. Aan de achterkant. U lijkt wel een hondje! Met een staartje!’ sist ze.

‘Oh’, is het enige wat uit me komt. Ze knikt ernstig. Ik voel mijn mondhoeken trillen, maar ik houd me in.

‘Een staartje. Echt waar…’ zeg ik dan, ‘dat is gelukkig te overzien.’ Ze neemt wat fysieke afstand van me en trekt haar schouders op.

‘Te overzien? Meent u dat?’ Ze fluistert niet meer en kijkt verontwaardigd om zich heen of mensen meeluisteren. ‘Nou, dan weet ik het ook niet meer. Dan loopt u toch voor gek, als u dat liever heeft!’

Ze draait zich nuffig om.

Ik wil haar nog zeggen dat ik mijn sjaal zal optrekken. Maar dat kan niet meer. Ze is al vertrokken.  Als ze een staart had, had ze ‘m tussen haar benen. Zeker weten.

11 januari 2018 Er was eens

Sporen

Ik kreeg een boek. Tweedehands. Derdehands is ook mogelijk. Dat weet ik niet zeker. Maar als ik dit boek lees, voel ik dat de letters al werden geconsumeerd. De woorden al in een ander brein zijn genesteld. De zinnen mogelijk al door andere lippen zijn gepreveld.

De vorige lezer van dit boek was voorzichtig met het ingebonden papier. Op de bladzijden zijn geen sporen te vinden. Geen kringen of vlekken. Geen onderstrepingen. Geen opmerkingen in de kantlijn. Zelfs een teruggevouwen ezelsoor ontbreekt.

Ook de kaft is ongeschonden. Ik denk dat de lezer het boek onder de arm met zich meenam. Niet in een tas waar andere voorwerpen deuken of krassen konden maken op de gelamineerde illustratie. Of het boek bleef altijd thuis. Dat kan ook.

Ik voel met mijn vingertoppen over de pagina’s die geen sporen bevatten. In tegenstelling tot een bibliotheekboek waar ik de neiging van krijg mijn handen veelvuldig te wassen na het aanraken, wil ik nu juist bijna desperaat achterhalen wat de lezer dacht, rook, voelde en zag.

Dat kan uiteraard niet. Daarom lees ik de zinnen die al gelezen zijn. Ik stel me voor dat ik op deze wijze de woorden overtrek, keer op keer, zoals een kind dat soms doet op papier. Net zolang tot de letters op het vel eronder doordrukken. Ik beitel de zinnen in mijn hersenen. Omdat het zo mooi is woorden te delen. Ook al loop je achter in tijd. Ook al lees je niet op een en hetzelfde moment.

Maar terwijl ik de andere lezer volg over de pagina’s, laat ik wél onbedoeld zien dat ik las. Als een soort kleinduimpje strooi ik met sporen om later terug te vinden. Van een vage vlek chocolade tot omgevouwen ezelsoor.

Zodat zij die na mij lezen weten: ‘Kijk. Daar was zij ooit.’

 

 

8 januari 2018 Er was eens

Vissie

Als hij een wankele stap over de kabels heeft genomen, staat hij plots oog in oog met de vis. Voor hem moet het beest enorm zijn. Met bewonderende blik houdt de jongen zich aan de zijkant van de vis vast. Langzaam streelt zijn hand over de schubben. Dan grijpt hij zich aan de lippen van de vis vast, staat op zijn tenen en kijkt nieuwsgierig in het open gat.

‘Bah, Tim!’ roept een oudere vrouw naar hem. Ze heeft twee grote tassen vol boodschappen in haar handen. ‘Weg bij de vullesbak! Bah, bah, bah!’ herhaalt ze. Tim kijkt verbaasd naar haar en hijst zich opnieuw op om in de bek van de vis te kunnen kijken. ‘Vissie!’ roept hij naar binnen. De vrouw, nog steeds op dezelfde plek begint nu nog wat harder te roepen dat het bah! is.

Het maakt niet veel indruk.

‘Tim!!’ ze komt iets dichterbij. ‘Kom mee, we gaan naar mama. Lunchen. Kom, blijf af. Kom mee.’ Tim doet een stap naar haar toe. ‘Vissie’, legt hij uit. Ze draait zich om. ‘Ja, een gore bak, kom nou maar.’ Ze loopt verder.

Tim kijkt naar de vis. De afvalbak van de visboer grijnst terug. Heel even schieten zijn ogen van de vrouw naar de vis en andersom. Dan haalt hij de speen uit zijn mond, gaat nog eens op zijn tenen staan en gooit het ding in de afvalbak.

Voldaan stapt hij achteruit. ‘Vissie’, zegt hij. Ook dat klinkt uitermate tevreden. Dan herinnert hij zich de vrouw en wankelt achter haar aan. Zijn handen in de lucht van triomf. De vis is gevoerd. Nu is hijzelf aan de beurt.

 

 

20 december 2017 Er was eens

Kijkers en dromers

Ik noem ze de raamkijkers. En als ze in het niets staren zijn het de vensterdromers. Soms kan ik alleen een silhouet zien, een schim. De andere keer weet ik zelfs wat hij of zij draagt. Meestal houden ze iets vast. Een glas. Een mok. Ze poetsen hun brilglazen. Of dragen een kind op hun arm. Ze strelen een kat op de vensterbank. Vegen een vlek weg die hun blikveld vervuilt.

De raamkijkers zijn talrijker dan je denkt. Ik tel er op een ritje van een kwartier zo wel acht. Acht mensen die op het moment dat de bus passeert uit het raam staren of kijken. Om te zien of ze straks een regenjas moeten dragen. Omdat ze geen zin meer hebben in Franse woordjes leren. Omdat ze het huishouden moe zijn. Of uitkijken naar een gast.

En dan te weten dat ik slechts langs de huizen rijd die op mijn route liggen. Niet weet hoeveel mensen in de straten hierachter ook door het glas turen. Dat soort gedachten maken mijn wereld nu en dan duizelingwekkend onoverwinnelijk.

Vanmorgen was ik een raamkijker. Ik keek naar de Eucalyptus aan de andere kant van de ruit. Naar het wolkendek. Aan de overkant ging het gordijn open. Het buurjongetje blies zijn adem tegen het raam en tekende in het condens. Daarna duwde hij zijn neus tegen het glas. Zag hij mij? Nee. Hij was een vensterdromer.

Of toch niet? Plots stak hij zijn arm omhoog en zwaaide naar me. Ik zwaaide terug. Van een kijker en een dromer veranderden we in twee mensen die elkaar zien. Zomaar, op een maandagochtend. Mooi man.

 

 

18 december 2017 Er was eens

Sterren

Ik moet op een knopje drukken als ik een lichtpuntje zie in de duisternis. Terwijl ik dat volgzaam doe, denk ik na over de man die in deze kamer tegenover me zit.

De man is niet erg groot. Als hij voor me loopt veert hij op. Zo duwt hij zichzelf de hoogte in. Elk huppeltje hoopt hij op iets langer worden. Het is een man die zijn collega’s bijnamen geeft. Dat weet ik omdat hij zich zo-even vergiste. Die bijnaam is een naam in een verkleinende vorm. Ook met woorden blaast hij zichzelf op. Groter en groter.

Ik vergeet op het knopje te drukken. ‘Sorry, ik let niet op’, zeg ik. ‘Geef niet’, antwoordt hij, ‘dit onderzoek is zo precies dat elk punt zo’n vier keer aan je voorbijtrekt. Als controle.’

‘O, dat is goed, controle’, mompel ik. Of heb ik dat niet hardop gezegd?

Het duurt lang. Een kwartier per oog. En de lichtpuntjes lijken op sterren. Soms sprankelend en helder. Dan weer twijfel ik of mijn geest geen spel met me speelt en ik sterren zie die er niet zijn.

Ik weet hoe dat werkt immers. Want deze zomer keek ik met de kinderen in pikdonker Portugal naar miljoenen sterren. Onze ogen zagen er steeds meer. Soms voelde het alsof de hemel naar beneden viel en zich als een zachte deken vol gaatjes over ons heen drapeerde.

Ik denk aan de verbazing van de jongste. Zoveel sterren. We verzopen er samen onder. Ook toen twijfelde ik aan wat ik zag en dacht te zien.

Het onderzoek is klaar. Terwijl de man het dossier bijwerkt op de computer, zie ik nog steeds de lichtgevende puntjes voor mijn ogen zweven.

Of zijn het de sterren van Portugal. Ik besluit het laatste. Want lichtpuntjes die ertoe doen mogen altijd in mijn gezichtsveld zweven.

Ook als alleen ik ze zie.

 

 

BewarenBewaren

14 december 2017 Er was eens

Hetzelfde

‘Wij zijn precies hetzelfde.’

‘Ja.’

‘We zijn allebei klein.’

‘Ja.’

‘We hebben allebei donker haar.’

‘Ja.’

‘We houden van voetballen.’

‘Ja.’

‘En als we niet voetballen, hebben we het over eten.’

‘Ja.’

‘Al bij het ontbijt.’

‘Nou…’

‘Jawel, geef maar toe. Vraag je ook meteen wat je eten gaat die avond?’

‘Ja.’

‘Zie je wel.’

‘Ja.’

‘We zijn allebei Waterman! Ook nog.’

‘Eh..ja…denk ik’

‘Ja, dat ben je. En we zijn grapjassen. Toch?’

‘Ja.’

‘We hebben allebei een donkere papa.’

‘Ja.’

‘En een mama die altijd zegt: doe voorzichtig!’

‘Ja!’

‘Wij zijn precies hetzelfde.’

‘Ja.’

‘Fijn hè.’

‘Ja.’

 

 

28 november 2017 Er was eens

Strepen

‘Ik zette een streep door mijn verleden. Maar moest er ook een door mijn toekomst zetten.’

Ze roert in haar kopje. We kijken allebei naar de door de lepel ronddraaiende koffie. Als ze stopt met roeren blijft de vloeistof bewegen.

‘Dus aan weerszijden van mijn leven heb ik dingen doorgestreept. Meer in het heden kun je niet zijn.’

Ze neemt een slok.

‘Wist je dat mensen in de jij-vorm praten als ze proberen wat afstand van hun woorden te nemen?’ Ik schud mijn hoofd. ‘Dat deed ik net. Ik had ook kunnen zeggen: meer in het heden kan IK niet zijn. Maar JE zeggen voelt prettiger.’

Ik begrijp haar. Denk ik.

‘En weet je, doorstrepen is zoiets onzinnigs. Door er een fictieve, dikke viltstift bij te pakken en simpelweg het weg te krassen, heb je het juist gemarkeerd voor het leven. Onderstreept in plaats van gewist.’

We zwijgen.

‘Geen verleden. Geen toekomst. Hier en nu.’  Ze zucht. Ik slik tranen weg.

Ze gaat resoluut rechter zitten.

‘Dus: niet strepen. Nooit. Is zonde van de horizon. En nooit luisteren naar sombere, filosoferende, oude wijven’, grijnst ze, ‘geef mij je koekje maar.’

‘Mooi niet’, zeg ik.

Ze lacht. En god, wat kan ze dat toch goed.

 

 

BewarenBewaren

BewarenBewaren

BewarenBewaren

22 november 2017 Er was eens

Dansen

Mijn armen strek ik uit en de lucht verplaatst zich. Rondom me. Achter me. Ik draai en draai en draai. Niks voelen, denken, weten. Alleen nog maar voeten die het ritme oppakken. Handen die als het ware het onzichtbare aan de kant duwen. Mijn hart in mijn borstkas neemt de beat over. Exact in de maat.

Geen gedachtes, maar tellen. Geen dwalen, maar muziek. Vijfenvijftig minuten zweef ik, droom ik, leef ik. Is de choreografie het enige wat bestaat.

De muziek stopt en ik sta stil. Ik rek en strek. Koel af. Ik keer bijna terug naar de mist.

En terwijl ik nog in de zaal dans, maar dan in mijn hoofd, fiets ik naar huis. Nog vijftien minuten voordat die hersenen zich weer zullen openen en alles weer aandacht vragen zal.

Ganzen vliegen boven me. Motregen doet alvast het voorwerk van de douche.

Nog even. Nog heel even dans ik. Straks sta ik wel weer stil.

BewarenBewaren

BewarenBewaren

16 november 2017 Er was eens