Uit 't Copy van Clason

De lama

Ik heb wind tegen, dus lijkt het viaduct een onoverwinbare berg in dit platte land. Bovendien moet ik onderweg naar boven hardlopers ontwijken, een loslopende hond en een kind dat net leert fietsen.

Eenmaal boven zie ik hem staan. Een man. Zestiger? Begin zeventig? Ik kan het niet goed inschatten. Hij draagt een korte spijkerbroek, een pastelkleurig t-shirt, zijn mouwen zijn opgerold. Hij lijkt te stretchen, maar als ik dichterbij fiets, zie ik dat hij over de rand leunt. Hij kijkt naar de auto’s die onder hem doorschieten.

Ineens buigt hij zijn hoofd nog iets meer naar voren. En wanneer ik dichterbij ben, spuugt hij een flinke klodder naar beneden. Ik kan niet zien of hij zijn doel raakt. Wel zie ik zijn verschrikte blik als hij mij plotseling opmerkt.

‘Goedemorgen’, mompel ik. Hij knikt en herpakt zichzelf. ‘Mogge..’

Ik passeer en weersta de neiging om me om te draaien en nog een keertje te kijken. Want daar stond een jongen, vermomd als oudere man.

De lama op het viaduct.

 

28 mei 2018 Er was eens

Ik lees voor

Op de vensterbank staan jampotten met tastbare herinneringen. Schelpen veelal. Ook een dennenappel. Soms gooit hij er een edelsteen bij. Want deze vinexwijk, waar altijd gebouwd wordt, kent edelstenen in de vorm van stukjes gebroken badkamertegels.

Links van de potten staat de eenzame, rode helikopter. Klaar om het raam uit te vliegen. Als hij straks slaapt, denk ik. Een rondje boven de boomtoppen en daken, die we precies door het open stuk van het rolgordijn zien.

Hij is klaar met tanden poetsen en kruipt bij me, morgen douchen kan best hè, zo vies ben ik niet, mompelt hij. Ik negeer geuren die onthullen dat zijn pubertijd nadert.

Douchen kan morgen ook.

Hij wijst aan, daar is hij gebleven. Het is wel wat luguber, waarschuwt hij. Er wordt een mens doorkliefd met een zwaard. Maar niet overslaan hè, want hij ligt bij me, en het duurt maar een pagina of vier. En oh ja, omdat hij op tijd is gestopt met gamen, zou het wel een goede deal zijn als ik vandaag twee hoofdstukken voorlees.

Ik lees voor. Hij luistert, speelt af en toe met mijn haar of duwt mijn leesbril terug die van mijn neus afglijdt. Zijn 11-jarige lijf ligt tegen me aan. En misschien had hij toch beter even kunnen douchen.

Ik lees voor en denk tegelijkertijd na. Dat kan soms gebeuren. Na deze zomer gaan dingen namelijk veranderen. Dat maakte ik al eens eerder mee met zijn oudere zus. Middelbare scholen doen dat, ze veranderen kinderen. Dat is het leven. Zo gaat dat.

Hij gaapt en denkt dat ik dat niet zie. Gaat met zijn vingers over de lijnen van mijn gezicht.

Ik lees voor. En wil eigenlijk nooit meer stoppen.

23 mei 2018 Er was eens

Max en Bram

Met een hand leunt hij op de toonbank, in zijn ander hand houdt hij een pet vast. Naast hem komt een man zonder pet staan.

Ze kennen elkaar.

‘Max.’

‘Bram.’

‘Alles goed? Druk weekend voor de boeg? Heb je het gehoord van Sjaan?’

‘Ja, is d’r niet meer.’

‘Hoes’t met Ans’

‘Ja, die doet het goed.’

Bram wijst naar de toekomstige aankopen van Max.

‘Ga je dat allemaal nu zelf kanen?’ Max schudt zijn hoofd. ‘Nee, dat vries ik in. Dan hoef ik de hele week niet in de rij te staan.’ Ze kijken naar de broden. Vier halve witjes, gesneden. Het bakkersmeisje verzamelt nu wat krentenbollen.

‘Ik eet ook veel fruit. Tomaten. En snijd een komkommer in plakkies voor ’s middags’, zucht Max.

Bram kijkt verontrust. ‘Sinds wanneer doe je dat? Moet dat?’

‘Ja’, knikt Max. ‘Ik wil de 85 halen, hè! Muh dochter zegt dat ik dat dan moet.’

Max betaalt en stopt zijn boodschappen in een tas. Er steekt een komkommer uit.

Bram twijfelt even, maar vraagt dan:. ‘Je rookt toch nog wel?’ Max zet de pet op zijn hoofd en slaat Bram daarna lachend op de schouder.

‘Natuurlijk!’ zegt hij, de opluchting van zijn vriend met plezier bekijkend. ‘Ik rook als een schoorsteen!’

‘Godzijdank…’ mompelt Bram verlegen.

‘Dat zou me wat wezen zeg, niet roken’, zegt Max meer tegen zijn tas dan tegen Bram.

‘Dan ken ik net zo goed meteen naast Sjaan gaan leggen.’

Bram knikt goedkeurend. ‘Dat wou ik nou net zeggen.’

22 mei 2018 Er was eens

Zonnebloemen

‘Waar zijn de zonnebloemen, meneer?’ De man kijkt naar de jongen die maar net tot zijn dijbeen reikt.

‘Loop maar mee..’

De jongen volgt hem op de voet. Uitgelaten. Zijn enthousiasme verdwijnt als hij het schilderij ziet.

‘Dat zijn niet de zonnebloemen…’

De suppoost kijkt wat bedremmeld naar het schilderij en dan weer terug naar de jongen. ‘Jawel, dit zijn de uitgebloeide zonnebloemen. Wist je dat dit schilderij ooit gestolen is? Maar weer teruggevonden?‘

Heel even zie ik een glimpje interesse in de ogen van het kind, maar zijn missie is niet vergeten.

‘Oh. Toch wil ik graag de échte zonnebloemen zien…’

De man schudt zijn hoofd.

‘Dat kan niet. Dat schilderij is in het depot. Dat is een soort wachtkamer. We leenden het even van een ander museum, maar het gaat nu terug.’

‘Er zijn géén gele zonnebloemen?’

De man bijt op zijn lip. ‘Eh nee. Sorry.’

De jongen kucht.

‘Dit is ook mooi toch?’ zeg ik hoopvol. ‘Van dezelfde schilder.’

De man kijkt me dankbaar aan. Mijn kind haalt zijn schouders op.

‘Is dood mooi?’ vraagt hij.

‘Wel knap’, antwoord ik.

Hij kijkt door zijn wimpers, maar draait dan zijn rug naar de bloemen.

Uitgebloeid is niet wat hij zoekt. Net als de dieven mogelijk liever de gele bloemen hadden gestolen, denk ik.

De suppoost slentert terug naar zijn plek.

Hier is zijn kennis niet meer nodig.

 

16 mei 2018 Er was eens

De witte kat

Daar, bij het houten hek, daar ontmoeten we elkaar. Ons ritueel is altijd hetzelfde.

Zij rent meestal op me af, staart omhoog, mauwend. Ze vlecht zich elegant tussen mijn enkels door, geeft kopjes. Ik zak door mijn knieën en we begroeten elkaar. Haar kattenogen sluiten even als ik haar witte vacht streel. Ze mauwt zachter. Ik ga dan weer staan en we lopen samen verder.

Ze drentelt dan vlak voor me of heel dicht naast me. Soms kijkt ze even op naar mijn gezicht. Vaker niet.

Als we bij de stoeprand zijn, gaat ze zitten. Ik zeg: ‘Dag, tot straks.’ Hoewel we elkaar na het uur nooit treffen. Onze ontmoetingen zijn altijd op de weg heen, terug wandel ik alleen.

Ik steek de straat over en kijk nog een paar keer over mijn schouder. Ze zit zoals ik gewend ben op de rand en kijkt naar me. Net zolang tot de weg een flauwe bocht maakt en ik bijna ben waar ik moet zijn.

Zo gaat het altijd. Zoals dat hoort bij gewoontedieren. De witte kat en ik.

15 mei 2018 Er was eens

Vroeger, nu en later

Soms denk ik dat het nog maar net was. En dan praat ik over de vorige eeuw.

Duurt iets eeuwen. Dan blijken dat slechts minuten te zijn.

De tijd vliegt me op die manier als een panna door mijn benen. En, de slechte voetballer die ik ben, is telkens verrast. ‘Dat was in ehm…1992!’ hoor ik mezelf met toenemende verbazing zeggen. Of ik lieg ‘ik wacht al uren…’ tegen de jongste die zou stoppen met gamen.

Ze staat voor me. Of ik haar haar wil invlechten. Dan moet ze zitten, want ik kan er anders niet meer bij. Gisteren nog wel. Of was dat langer geleden? De tijd schiet opnieuw door mijn benen en juicht om zijn eigen kunde. Minstens vijf jaar en tien centimeter terug, fluistert hij in het voorbijgaan, zijn voetbalshirtje over zijn zelfvoldane hoofd.

Ik vlecht haar haar en denk aan de perceptie van tijd. Want waarom is er vroeger, nu en later. Ik zucht ervan. ‘Mam, kan het wat sneller,’ mompelt ze, ‘ik moet om 8:00 uur fietsen.’

En zo is dit morgen alweer gisteren. En nu alweer later.

De tijd stuitert, grijnzend en al ruimschoots klaar voor de volgende panna.

De uitslover.

 

 

14 mei 2018 Er was eens

Tafel

‘Dat kan jij niet’

‘Echt wel.’

‘Ik weet zeker van niet.’

‘Zeg dan..zeg dan! Ik kan alles, alles! Echt alles!’

‘Nee jongen, je kan het echt niet.’

‘Als je het nu niet zegt dan….’

‘…’

‘…’

‘Ok…’

‘ZEG!’

‘Je gaat boos zijn, man.….’

‘Ik kan alles.’

‘Niet dit.’

‘ZEG!!!’

‘Ok…jij..kan..niet……’

‘jaaaaaa, wat dan???’

‘De tafel van 7.’

‘…’

‘…’

‘Oh..’

‘Ja.’

‘Nee, kan ik niet.’

‘Oefenen?’

‘Ja.’

‘1 x 6 =?’

‘Hé man, dat is de tafel van 6.’

‘Luister, we beginnen makkelijk.’

‘Ok. Jij bent goed in tafels.’

‘Je weet toch.’

‘Ja.’

‘1 x 6 is?’

 

25 april 2018 Er was eens

De föhn

Ze heeft grijze krullen met roze uiteinden. Een neuspiercing. En we praten boven het geluid van de föhn uit.

‘Ik denk dat ik nu al weet wat liefde is’, zegt ze, ‘vind je dat raar? Ik ben pas 18, maar ik weet het echt.’ Ik vind het niet raar. Ze blaast warme lucht in mijn oren, ik kan haar niet goed verstaan, maar zie haar lippen bewegen. Ze zijn zilver. Deze jonge vrouw versiert zichzelf met zoveel eigenliefde dat ik het zeker weet. Zij weet wat liefde is.

Ze praat. Ik versta haar nog steeds niet, maar wil haar niet onderbreken. Soms is praten zonder gehoord te worden voldoende als je gezien wordt. Ze lacht naar me in de spiegel. ‘Je verstaat er niets van hė!’ Ik moet ook lachen en antwoord haar zonder geluid. Ze haalt ontspannen haar schouders op.

De föhn is nu stil. ‘Ik wil naar hem toe, bij hem zijn. Maar wel met een plan’, vervolgt ze het verhaal, ik kan de hiaten zelf wat invullen. ‘Want misschien is dit liefde voor deze tijd. En niet voor later.’ ‘Dat weet je nooit’, zeg ik aarzelend. Ze knikt.

Ze houdt de spiegel achter mijn hoofd zodat ik kan zien hoe mijn haar van achteren zit. In deze geboortestad voelt het als een achteruitkijkspiegel naar mijn jongere ik. Het zou me niets verbazen als ik haar er plots in zie verschijnen.

Maar ze legt een hand op mijn schouder en we kijken elkaar via de spiegel die voor me hangt in de ogen. ‘Goed?’ vraagt ze. Ik knik. Zo is het goed.

 

15 april 2018 Er was eens

Door het oog van de naald

Ik voel het meteen als ik door de klapdeuren kom: hier is iets gebeurd. De mensen aan de bar praten opgewonden met grote armbewegingen. De barjongen kan er nauwelijks bovenuit komen. Hij heft zijn handen. Heel zijn houding toont dat hij er niets maar dan ook niets aan kan doen.

Naast de bar staat een ander groepje. Ze staan rond de gebaksvitrine die als een eiland midden in de ruime is geplaatst. Een man, duidelijk een monteur, ligt naast de vitrine op de grond. Hij rommelt met kabels.

‘De stroom is er toch wel af?’ grapt een van de omstanders. De anderen lachen. ‘Hij heb toch al weinig haar, dat maakt ‘m niets uit!’ lacht een grote man. Een vrouw loopt van de bar naar het groepje en buigt zich over de monteur. ‘Jan, schiet je effe op. Ik wil graag nog een bakkie voordat ik met de hond ga wandelen.’ Jan vloekt als antwoord. Ze zucht luid. ‘Moet ook al me appelpunt missen, hè.’ Er wordt instemmend gemompeld. Ook zij wachten op hun dagelijkse ochtendritueel.

De barman, even met rust gelaten, ziet me nu. ‘Goed geslapen?’ Ik knik. ‘Slaap je hierboven?’ vraagt de vrouw van zo-even. Ze heeft zich razendsnel omgedraaid. ‘Ja? Dan ben je door het oog van de naald gekropen!’ Ze komt bij me staan. ‘Er was bijna brand, schat. De gebaksvitrine stond vanmorgen te smeulen! De kabels, doorgefikt. En jij maar hierboven lekker snurken!’ Ze knikt voldaan als ze mijn gezichtsuitdrukking ziet. ‘Ja, da’s schrikken hè!’

Ik kijk naar de barjongen die verontschuldigend zijn schouders ophaalt. ‘Oh’, antwoord ik. Iets anders komt er niet in me op. ‘Ik ontdekte de brand. Nou ja, me hond rook het.‘ Ik kijk naar de slaperige teckel aan haar voeten. ‘Er was geen brand, Ans’, zegt de barjongen zacht. Ze negeert hem.

Een krakerige klik en de lampen van de vitrine springen aan. ‘Hij doet het weer’, bast Jan, hij veegt zijn handen aan een theedoek af.  De mensen keren terug naar hun plek.

Het gevaar is geweken.

Eindelijk koffie.

5 april 2018 Er was eens

Voor haar en haar en mezelf

Ze vocht als een tijger. Als een leeuw. Ze streed. Ze ging door het vuur. Ze verzette zich met vrouw en macht. Ze liet zich er niet onder krijgen. Ze accepteerde niet, ze ging ertegenin. Ze ijverde, ze kampte. Ze worstelde. Wedijverde.

En toen was het genoeg.

Ze zette niet door. Ze verzette zich niet. Ze ging liggen, ze rolde zich op. Ze dacht: Goed. Dan is het maar zo.

Confetti viel, want de zon brak door. Ze ademde diep in en besefte dat ze won.

Van het moeten. Van het vechten.

En dat allemaal in de laatste minuut.

Net op tijd.

 

3 april 2018 Er was eens