Botweg
‘Waar denk je dat dit in je lichaam zit?’ Het meisje houdt het bot voor zijn neus. Hij kijkt even, haalt dan zijn schouders op. ‘Dit is het bot uit je scheenbeen’, leert ze hem. Ze houdt het witte ding voor haar onderbeen. ‘Daar.’
De eigenaar van het uitwendige bot was duidelijk groter dan zij is.
‘En dit?’ Hij houdt een ander onderdeel omhoog. Ze bloost en kijkt op een blaadje. ‘Ik moet even spieken’, legt ze uit. Met haar ringvinger stopt ze een lok achter haar oor. ‘Oh, dat is een bot uit je dij.’ Ze laat niet zien waar zich dat in haar lichaam bevindt. Iedereen weet zijn of haar dijbeen te vinden, moet ze denken.
Hij knikt ernstig. ‘Heb jij dit mens vermoord?’ vraagt hij dan. Ze roloogt. ‘Zeg, ik doe dit heel serieus hè!’ Ze lijkt haar lach in te houden. Ook hij glimlacht zonder het te laten zien.
‘Je kunt daar bij die tafel allerlei dingen weer terug in een leeg lichaam stoppen’, vertelt ze. Ingewanden, hart en zo. Dat vind je misschien leuker.’ Hij knikt nogmaals. Ze zucht en staart wat over hem heen. ‘Volgend jaar ga ik naar Havo 2’, zegt ze. Het is een losse mededeling. Niet speciaal aan hem of iemand anders gericht. Hij haalt zijn schouders op. ‘Ok. Fijn voor je’, zegt hij botweg.
Ze knikt. Haar haarlok hangt weer voor haar ogen.
Leave a comment