Fictie, denk ik (3)
Alles veranderde en ze kon er niks tegen beginnen.
Nee, ze had het nu eens niet over hangende vellen die vele gisteren geleden nog vlezig en gevuld waren. Niet over de groeven had ze het. Niet over het almaar strammere bewegingsapparaat dat haar met ontstellende krachten toch de trap op en af liet lopen.
Nee. Ze had het niet over uiterlijkheden. Ze had het over alles om haar heen. De wisseling van de bewoners in de huizen in de straat. De verhuiswagens die, zo leek het althans, steeds sneller voorreden, huizen leegroofden en ze behalve meubels ook van bewoners ontdeden.
Toeteren, zwaaien. We houden contact, ja dag, dag hoor.
Amper de hoek om arriveerden de wagens die de volgende nog ietwat verdwaasde mensen uitspuugden. Nieuwelingen, soms met babybuiken, met kinderfietsen die – ook bij hen – in sneltreinvaart brommers en nog wat later auto’s werden.
Bij deze mensen klopten binnen jaren die uren leken ziekte en soms de dood aan. Een scheiding. Een nieuwe liefde. Een nieuwe baby. Gevolgd door weer een busje of een luxe verhuisbedrijf dat spullen verzamelde of uitbraakte. Vol of leeg vertrok.
Alles veranderde en ze kon er niets tegen beginnen. Ze kon enkel aanschouwen. Het decor bekijken waarin zij figureerde en de veranderingen voor lief nemen.
Het was een timelaps, steeds sneller en sneller.
In het midden stond zij. In het oog van deze tijdorkaan. Zij stond in het lagedrukgebied. Daar waar nauwelijks iets bewoog. Geen zuchtje wind was.
Wachtend of afwachtend? Misschien wel.
Tot ook zij door de storm zou worden opgepakt en meegevoerd
De straat uit.
De stad uit.
Of verder weg.
Leave a comment