Fictie, denk ik (2)
Stekkerdozen. Een spade vol modder. Een leeggelopen voetbal. Twee doosjes schroeven. Een tafelblad met een driehoekig stuk eruit gezaagd. Een hondenriem. Een doos met grote stickers erop geplakt: breekbaar! Een jerrycan. Een sleutelbos. Fietsen met banden. Fietsen zonder stuur.
Hij kon zich het begin niet herinneren.
Was het de glazen kan met barsten als bliksemschichten? Of was het de slee met ontbrekende glijders… Misschien was het toch een van de bierdoppen. Het logo gedeukt, het plastic aan de binnenkant nog lichtjes ruikend naar gist. Of het roze mandje zonder inhoud. Het halfverteerde, blauwe touw? De glimmende kralen die parels moesten voorstellen?
Nee, hij wist het niet meer. De eerste keer was hij vergeten.
De eerste keer oprapen. Opruimen. Wanneer zag hij de sporen die mensen achterlieten en besloot hij ze mee te nemen?
Eerst vulde hij zijn zakken. Toen stopte hij het in tassen. Nog later in de bak van zijn fiets. En als het bijna niet te dragen was, sleepte hij het mee op een skateboard. In regen. In wind. In warmte en kou.
Meerdere seizoenen dus.
Ze noemden hem De Stadjutter. Dat was mooi. Mooier dan een naam zonder een beroep. Mooier dan de naam waar hij in een verleden naar luisterde.
Zo’n naam krijg je niet na een paar keer. Niet na de eerste keer.
De jutter van de stad legde de laatste kleinere vondsten op de tafel voor zich.
Een kromme fietssleutel. Een babysokje met blauwe stippen. Een lunchbox zonder deksel.
Straks zou hij de kaartjes eraan hangen. Rubriceren. Archiveren. Het sokje bij ‘OPGROEIEN’ De sleutel bij ‘GESLOTEN’, de lunchbox bij ‘OP’.
Hij keek uit het stukje raam dat nog net te zien was. Er was storm op komst.
Hij knikte tevreden.
Dat werd een prima juttersdag.
Leave a comment