Smeren. Altijd smeren
‘Aan het eind van de rit ben ik wijzer dan toen ik net geboren was.’ Ze zwijgt en zoekt iets in haar handtas. Dat lukt niet, dus haalt ze er dingen uit om beter te kunnen vinden.
Een enkele handschoen. Een veter. Een doosje pepermuntjes. Een strippenkaart van heel lang geleden. Ze vouwt de kaart in haar handen, om en om.
‘Zo glad en zacht als een baby. Zo onwetend. Zo ben ik niet meer. Hoewel mijn huid nog steeds onnavolgbaar is. Smeren, kind, smeren.’ Ze legt de strippenkaart op tafel en houdt de tas in het licht. ‘Verdomde Bermudadriehoek’, mompelt ze, ze schuift de inhoud van de tas van de een naar de andere kant.
‘Wijzer zijn dan de onnozele baby die ik was. Dát wil ik zijn als ik mijn laatste minuut leef. Dus moet ik niet in mijn eigen rondje blijven hangen. Wat leer je daar nou? Aha!’ Ze haalt triomfantelijk een spiegeltje tevoorschijn. ‘Oh en ik wil ook knapper zijn dan dat verfrommelde kind uit de buik van mijn ma!’ Ze lacht als een tiener en stift haar lippen, de spiegel beslaat van haar uitademing.
‘En gelukkig kan ik elke dag nog wijzer worden.’ Ze stopt de spullen terug in de tas. ‘Daar heb ik jou voor nodig, kind. Want godnondeju. De jeugd hè, dat is pas leerzaam!’ Ze kijkt in de kinderwagen. Het kind kijkt ernstig terug. ‘Dus luister wat je oma zegt: leren tot je erbij neervalt. En smeren. Altijd smeren.’
Ze streelt de wang van haar kleinkind. De levensles is voorbij. Of net begonnen. Dat kan ook.
Leave a comment