De achtervolger
Ik weet het nu zeker. Er fietst iemand achter me. Hij – natuurlijk is het een hij – probeert stilletjes mee te fietsen, maar een ritmische tik tussen zijn spaken verraadt hem.
Ik buig me iets naar voren en zet een tandje bij. De fietspaden zijn uitgestorven. Om 4:00 uur in de ochtend is dat niet raar, maar nu vervloek ik mezelf dat ik deze weg koos om naar huis te rijden.
Een kat, ik schrik van zijn oplichtende ogen als hij oversteekt en zie hem onder een auto kruipen. Ik fiets nu zo hard dat ik licht buiten adem raak. Achter me, maar nu wel verder weg, hoor ik nog steeds de man die mij volgt.
Zou ik hem moeten afleiden? Straks weet hij waar ik woon, zal ik naar een vriendin fietsen? Even twijfel ik, maar kies dan toch voor de afslag naar mijn studentenflat. Ik ben er nu bijna en het lijkt erop dat ik mijn belager heb afgeschud. Ik rem piepend bij de stalling, gooi mijn fiets in het rek en hol naar de deur.
Voor de deur staat hij.
Vriend C. waar ik net uren mee aan de bar hing en die naar mijn weten daar nog steeds de uren wegdronk. Nu hangt hij over zijn stuur. Buiten adem. En hij kijkt me verwijtend aan.
“Weet je”, hijgt hij, “ik breng je echt nooit meer naar huis hoor, jij hebt turbodijen.”
Leave a comment