Identiteit vorige eeuw
Ze kijkt rond. Een bed, een tafel, een stoel. In de hoek een televisie met een antenne erboven. De antenne heeft ’t moeilijk en wordt rechtop gehouden door twee touwtjes die weer met punaises in de schuine houten wand zijn geprikt.
“Wat is er met jouw kamer”, vraagt ze. In haar tas zoekt ze naar een pakje sigaretten.
Verstoord kijk ik ook een rondje. “Niets”, antwoord ik twijfelend.
“Precies”, knikt ze, terwijl ze de rook in ringetjes uitblaast. “Het is helemaal niets.”
“Nee, ik bedoel…” begin ik, maar voordat ik haar kan verbeteren, staat ze zuchtend op.
“Luister”, zegt ze. “Het wordt tijd dat je beseft dat je op kamers woont. Wóónt. Niet op bezoek bent.” Met een hand in haar zij, wijst ze naar mijn inboedel. “Dit is dus niets. Ik zie helemaal niets van jou. Niet eens wat losse kleren op de grond. Een foto. Een beetje het gevoel dat er wordt geleefd. Dit kan niet meer. We studeren nu al meer dan een jaar en je kamer lijkt wel onbewoond.”
Ongerust kijkt ze me aan. En ik knik braaf. Ze steekt een nieuwe sigaret op, komt naast me op het bed zitten en slaat een arm om me heen. Ik voel tranen prikken en weet dat ze gelijk heeft. Het wordt tijd dat ik nu écht op mezelf ga wonen.
“Het komt wel goed”, zegt ze. En ze neemt een hijs.
Leave a comment