Verhuisd
De bouw startte op 12 juni 2012. Maar nu is het huis voor woorden dan ook echt af.
De blogs die ik hier schreef, laat ik staan. Sommige heb ik meegenomen naar mijn nieuwe onderkomen.
Hoop dat je me daar ook komt bezoeken.
De bouw startte op 12 juni 2012. Maar nu is het huis voor woorden dan ook echt af.
De blogs die ik hier schreef, laat ik staan. Sommige heb ik meegenomen naar mijn nieuwe onderkomen.
Hoop dat je me daar ook komt bezoeken.
Ik wandel elke dag. Wel steeds op een ander tijdstip. Op vrijdagmiddag is het meestal rustig onderweg en kom ik bijna niemand tegen. Op een vergaderende vrouw na.
En iemand in de verte.
Die persoon daar ver weg beweegt zijn armen steeds omhoog en omlaag. Achter hem – of is het een haar? – zie ik de belofte van sneeuw in de lucht. Het is wellicht de reden dat ik moet denken aan een oefening voor het maken van een sneeuwengel.
Er bestaat immers ook zoiets als droogzwemmen.
In deze uitgestrekte polder duurt het elkaar daadwerkelijk passeren soms heel lang. Dat doen we nu bijna.
De man, dat zie ik nu, heeft voortdurend zijn armen op en neer bewogen. Daar stopt hij mee. Hij dribbelt op de plaats. Kijkt achter mij. En rent weg.
Snel naar huis, vermoed ik. Klaar voor duizenden engeltjes in de sneeuw.
Hij wel.
Het zou kunnen zijn dat ik gefilosofeerd werd de afgelopen weken. Ik volg namelijk colleges over de grote denkers in de wereld. Misschien is het daardoor dat ik steeds meer vragen stel. Hier worden mensen gek van. Ik ook. Ik wist niet dat ik nog zoveel te vragen had en dat er zo weinig tijd is om ze te kunnen beantwoorden.
Het lijkt een beetje op de stapel boeken achter mijn computerscherm. De stapel valt bijna om, zoveel boeken heb ik opgestapeld. Zoals planten naar het licht groeien, buigen de letters zich richting mijn hersenen. Lees ons! Nu! Wacht niet langer!
Midden in de nacht lig ik er wakker van. Van die enorme stapels hier en in de boekenwinkels. De boeken die ik nog wil lezen, moet lezen, ga lezen. En de vraag of ik daar nog wel tijd genoeg voor heb in dit leven.
De klok tikt en behalve dat ik wil lezen, heb ik zoveel vragen. Over het woordje ‘echt’ bijvoorbeeld. Als iemand zegt dat hij je echt mist, mist hij je dan minder als hij je mist? Als iemand je zegt dat het echt lekker smaakt, zou je dan op je hoede moeten zijn als diegene zegt: het smaakt lekker?
Als je echt nu naar links moet afslaan, zou je dan ook naar rechts kunnen als het niet echt is?
Misschien is filosofie niet al te best voor een afvragend mens.
De jongste is het daar sowieso mee eens. ‘Ik word zo moe van jouw vragen. Jij niet?’
‘Ik ook’, kan ik enkel beamen.
Echt wel.
Immuniteit is geen feit. Of kent geen tijd. Een pay-off voor deze ziekte is niet eenvoudig gemaakt.
Toch voel ik me nu ik hersteld ben minder angstig buiten de muren van dit huis. Een valse veiligheid is het, niets is honderd procent zeker. Maar de control freak die in ditzelfde lichaam huist, voelt zich on top of the world.
Samen wandelen we met mond en neus bedekt door het gebouw waar we iets moeten afleveren. Iemand niest, de freak kijkt achter zich. Oh ja. Immuun. Iemand hoest, de freak haalt haar schouders op, geen gevaar!
Mocht iemand me op dit moment tekenen, schets dan ook een grote luchtbel om me heen. Want zo voelt het. Een superpower is er niets bij.
Wel wil ik de bubbel oprekken voor steeds meer mensen. Totdat er nog maar een iets achterblijft. Zijn tentakels tegen de buitenkant gedrukt. Op zoek naar een lichaam om zich in te nestelen.
Helaas, zeggen we dan. Hij draait zich om en verdwijnt in het grote niets.
Misschien stuur ik de freak achter hem aan.
Voor de zekerheid.
Gisteren was ik 18. Vandaag is zij het.
Zo snel kan dat dus gaan.
Het is niet zo dat ik niet gewaarschuwd werd. Nog maar net zonder weeën druppelde de goede raad al binnen.
‘Geniet er maar van.’
‘Dit is zo voorbij.’
‘Voor je het weet gaat ze op kamers.’
Ik knikte verdoofd, stopte de raad in het nachtkastje en werd haar moeder zoals ik dacht dat ik dat hoorde te zijn.
We sprongen samen in het diepe, het kind en ik. Zo diep dat we de oppervlakte maar niet leken terug te vinden.
Tot iemand me naar boven trok.
Mijn hand past twee keer in haar voet. Ik moet op mijn tenen staan om haar te omhelzen. Ze kan debatteren zonder in emotie te verdwalen. Ze is vasthoudend in haar dromen, zoals ze als peuter eigenlijk ook al deed.
Elk jaar op deze dag denk ik aan onze start en zou willen dat ik het over kon doen.
Maar vandaag is ze 18 geworden. Mijn kind is een jonge vrouw.
En wat voor eentje.
Ik leg het pakje voor me neer en zet een paar stappen naar achteren. Ze pakt het pakje op.
We lachen even naar elkaar. Raar hè, zeggen we. Ja, dit is raar. De zon schijnt, zeggen we. Het is een beetje warm zelfs. Ook al zo raar, zo midden november.
We zijn blij dat we nu even achter ons scherm vandaan zijn, zeggen we.
Ze wijst naar haar thuiswerkuniform. Tot haar middel een zakenvrouw. Haar benen gehuld in een joggingbroek met grote, grijze slobbersokken en klompen. We moeten erom lachen. Want zonder afgebakend scherm zien wij van elkaar wat anderen niet zien.
‘Ik mis mijn zoon’, zegt ze ineens. ‘Hij is al groot hoor, hij woont ver weg.’
Ik wist niet dat ze nog een kind heeft.
Ik denk aan andere mensen die groot zijn en ver weg.
We slaan onze armen wat steviger om onszelf heen. We hebben het plots koud in deze warmte. Gemis verlaagt je gevoelstemperatuur.
De gedeelde taal die we nu spreken, en die niet de hare en niet de mijne is, biedt ons te weinig woorden. Ze knikt kort naar haar huis. Ze moet weer naar het scherm. ‘Virtual reality’, zegt ze.
We lachen allebei met onze monden, terwijl onze ogen naar vroeger en later dwalen.
Ik heb vannacht een gevecht geleverd met een mug. En daarna met het wakker liggen. Het lukte me niet meer.
4 uur en klaarwakker.
Zoals in de vroegte altijd gebeurt, was ook nu heel veel niet te overzien. Te veel. Te erg. Te naar. Te spannend. Te rot. Te verdrietig.
Te wakker.
Ik keek een tijdje naar buiten waar de buurkater de slaap ook niet leek te kunnen vatten. Hij keek me arrogant aan en daarna dwars door me heen.
Nergens was het nog licht in de verte. En die mug, die bleef maar zoemen.
Yoga dan maar. Althans de ademhaling. Vier tellen inademen. Vier tellen uitademen. Vier tellen inademen. Vier tellen.. Ik ademde uit om een lijstje te maken van wat ik nog te doen had. Alles op een rijtje zetten kan slaap uitnodigen. Maar de slaap sloeg de invitatie af.
Boven de in het donker oplichtende notities maakte de mug duikvluchten waar een stuntpiloot jaloers op zou zijn. Ik sloot mijn telefoon af en luisterde naar het begin van de ochtend.
De eerste auto die de straat uitreed.
De krantenjongen.
De krant-uit-de-brievenbushaler.
Een steeds minder zoemende mug.
De tonen van de wekker.
De mug, voldaan, want volle buik, trots, want alle gevechten overleefd, kroop geeuwend naar haar schuilplaats.
Ik uit bed. Op zoek naar van alles en nog wat.
En naar iets tegen muggensteken.
Is het schrijven je vergaan, dacht ik deze ochtend. Het was een vraag aan mezelf.
‘Zo gaan dingen’, antwoordde ik. Maar met dat antwoord nam ik geen genoegen.
‘Zo gaan dingen, zo gaan dingen…wat is dat voor een slap antwoord. Dingen die zo gaan. Excuses zal je bedoelen.’
Ik keek maar even niet in de spiegel.
‘Ik heb het druk’, antwoordde ik terwijl ik de broek uitklopte en in de droger stopte. Maar ook deze poging mezelf te sussen liep op niets uit.
‘Jij hebt het druk…even lachen hoor. Druk met andere dingen die zogenaamd belangrijker zijn zeker.’
Ik zette de droger aan en luisterde samen met mezelf naar het zoemende geluid.
‘Goed.’
‘Goed?’
‘Ja, ik ga schrijven.’
‘Nu?’
‘Straks.’
‘Niet nu.’
‘Nee straks.’
‘Straks is nooit.’
‘Jawel, straks is straks.’
‘Ik hoop dat het wel ergens over gaat dan.’
‘Ik zal over dingen schrijven die zo gaan.’
‘En over mij?’
‘Ja . Altijd over jou.’
‘Zal mij benieuwen.’
Nog zes maanden en ik ben een halve eeuw uit mijn moeders buik. Als je het zo bekijkt heb ik de 50 jaar al gehaald. Weer iets dat onopgemerkt voorbij is gegaan.
De kinderen uit mijn buik vinden me in ieder geval al jaren oud. ‘Een ouder heet niet voor niets een ouder’, aldus een van hen, de etymoloog in wording.
Het blijft een wonderlijk iets, de werkelijke leeftijd en je gevoelsleeftijd. Ergens is die beleving van de jaren stil blijven staan.
Ik voel me nog steeds jonger dan ik ben.
Ik heb niets tegen ouder worden, ik ken helaas steeds meer mensen die ik graag meer jaren had gegund. Wel vind ik de haast van het leven teleurstellend. Ineens liggen er meer jaren achter me dan voor me. Ook speelt het leven rare spelletjes, me dunkt. Dat je als mens er zo verdomde lang over doet om iets te begrijpen is voor je jongere ik toch echt te laat.
Afgelopen maand luisterde ik regelmatig naar Ane Brun. Een van haar liedjes is een gezongen liefdesbrief aan haar 18-jarige zelf. De Noorse zangeres raakt in de bijpassende clip ook nog eens mijn dansershart. Ze danst met het jonge meisje dat ze ooit was.
Niet op mijn achttiende, maar wel achttien jaar geleden zat ik op een herfstige middag in een café. Een middag met mooi licht dat door de ramen scheen en zachte muziek op de achtergrond. In de laatste stralen van de zon dwarrelde stof, de glazen maakten regenboogkleuren op het tafelkleed, en in mijn buik leefde mijn dochter.
Fladderend en schoppend.
De vrouwen bij mij aan tafel waren allemaal al een heel stuk verder in het leven. Ze waren verlaten, werden te veel voor lief genomen of simpelweg nog nooit gevonden. Terwijl de ongeboren baby zachtjes in mijn buik deinde, somden ze stuk voor stuk hun teleurstellingen op.
Hun lippen waren rechte strepen waar de veelal venijnige woorden tussendoor sijpelden. Dit was hen gebeurd en dat was hen aangedaan. Niets was het dat leven. Alles was onbestaand. De liefde, de onvoorwaardelijke trouw, de rechtschapen collega’s, de geïnteresseerde kinderen en de inlevende mannen.
‘Wacht maar’, zeiden ze, ‘jij bent nog jong en lacht nu nog. Wacht maar.’
Daar in dat licht besloot dat ik iets anders in mijn oren zou knopen. Daar aan die tafel beloofde ik mijn eerstgeborene dat ik nooit zou verbitteren. Nu nog lachen en later niet meer? Dacht het niet.
Tuurlijk. Ook ik kreeg het voor mijn kiezen, maar steeds als de verbittering dreigde toe te slaan, dacht ik aan die middag. En dat doe ik nog steeds. Ik zie de stofjes in de zon, hoor de muziek en denk aan de dreigende woorden: wacht jij maar.
De baby van toen zit naast me te lezen. Ze kijkt naar me, haar wenkbrauwen even lichtjes omhoog. Wat is er, vraagt ze zonder het hardop te zeggen. Ik glimlach naar haar. Ze glimlacht terug en leest verder.
Bijna 18 is ze, en ik bijna 50.
Mooi man.
In deze ruimte, waar ik onder een glazen hemel sta, houden we ons aan meer dan anderhalve meter afstand.
Dat komt vooral doordat de tafel in de lengte staat. Precies tussen mij en de jongen in.
Hij haalt de laptop uit de tas, legt het apparaat op tafel en zet een paar stappen naar achteren.
Hij wenkt naar me. Deze situatie begint steeds meer op een film te lijken. Ik tik mijn wachtwoord in en voel me ondertussen de undercoveragent die elk moment haar achterban kan waarschuwen. Een beetje Mission: Impossible en een snufje Ocean’s 8.
‘Start hij?’
Dat doet hij. De jongen sjoelt wat dingen naar me toe vanaf de andere kant van de tafel.
Een muis. Een boekje. Een flesje. Een oplaadsnoer.
Ik stop het allemaal in mijn tas en sluit de computer af. De jongen mompelt iets. Hij lijkt me nog geen twintig. Stage? Eerste baan?
‘Sorry ,wat zeg je? ’
‘Mag ik alstublieft mijn flesje terug?’
Heel even begrijp ik de vraag niet. Dan draait mijn geheugen terug in de tijd, flesje. Ik had een flesje.
In mijn tas zie ik waar hij het over heeft: een plastic flesje desinfecteergel. Ik geef de onbedoeld gestolen waar terug, met rode wangen en ingehouden hysterische lach.
‘Dat was voor uw handen.’
‘Ja, dat snap ik. Nou ja, nu wel’, hinnik ik.
De jongen kijkt me nauwelijks aan, ik denk omdat hij oogrolt.
‘Heeft u nog vragen?’
Ik vertrouw de lach in mijn stem niet en schud van nee. Hij knikt als afscheid en draait zich om.
De lach ontsnapt en weerkaatst tegen het glazen plafond.
Hij loopt rustig verder. Wel trekt hij zijn schouders op. Heel even.